Site Overlay

Levensloop

Levensloop

Amp Smit is geboren in Utrecht op 6 mei 1903 als Antonie Theodorus Smit. Omdat zijn vader ook Anton heette, werd hij als kind al Amp genoemd.  Zijn opleiding en loopbaan begon hij tijdens het Interbellum (de periode tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog).

Reeds op jonge leeftijd toont hij een grote aanleg voor tekenen en schilderen. Hij helpt naast zijn opleiding zijn vader, die een decorateursbedrijf leidde en die vaste decorateur was bij kruideniersbedrijf Fa. De Gruyter. Amp voelde zich echter veel meer dan alleen decorateur. 

In 1916 zat hij al als dertienjarige op de Kunstnijverheidsschool in Utrecht en kreeg les van onder meer T. van der Laars, P.J.Houtzagers en C.J.de Haas. Hij haalt daarna in korte tijd zijn diploma aan het Instituut Piersma, de Lerarenopleiding voor Lagere en Middelbare Aktes voor Hand- en Decoratief tekenen. Op advies van directeur Piersma gaat hij uiteindelijk studeren aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam; hij krijgt daar les van o.a. Gerard Westerman, Johannes Jurres, Theo Molkenboer en van der Pol.

 Ook komt hij daar in contact met Prof. Antoon Derkinderen, die hem zeer waardeerde. De idealistische schilders uit die tijd streefden naar gemeenschapskunst. Wandschilderingen in openbare gebouwen waren een ideale manier om een groot publiek kennis te laten maken met kunst. De wanddecoraties verplaatsten zich van kerken naar openbare gebouwen.

 Bij kunststromingen zoals bv De Stijl wilde Amp zich niet aansluiten, daarvoor was hij teveel een individualist. Hij wilde zich niet laten beïnvloeden en vond de stromingen in die tijd te rechtlijnig en dogmatisch. Toch is de invloed van Jan Toorop en Derkinderen duidelijk zichtbaar.

Naast tegeltableaus ontwierp hij ook glas-in-loodramen voor de Fa. De Gruyter(1924). Door zijn avontuurlijke instelling komt Amp al snel in aanraking met andere idealisten. Hij raakt bevriend met de onderwijshervormer Kees Boeke (later zou hij zijn oudste zoon op de Kees Boekeschool in Bilthoven doen).

De theosofie speelde een grote rol in zijn leven en hij nam deel aan de Theosofische kampen in Ommen in 1924 met de bezielende gesprekken van de filosoof Krishnamurti. Amp zou zijn hele leven de boeken van Krishnamurti blijven lezen en als inspiratie gebruiken voor zijn pretentieloze kunst. Tenslotte zou hij in zijn laatste levensjaar zijn uiteindelijke levensvragen beantwoord vinden bij de Indiase wijze Ramana Maharshi.

Vanwege zijn interesse voor klederdrachten, ging hij naar Spakenburg (1926) en verbleef daar maanden onder de bevolking om hen te tekenen, vooral met houtskool. Er zijn nog enkele van deze tekeningen met stoere vissers in bezit van de familie. Alle portretten werden verkocht op een tentoonstelling in Kunstliefde te Utrecht. Met het verdiende geld betaalde hij zijn studiereizen naar de kunstacademies in Antwerpen en Parijs, waarvan verder weinig bekend is.

Nederland werd Amp al snel te klein en eind 1926 vertrok hij naar Berlijn om zijn geluk te beproeven. De Fa. De Gruyter had nauwe banden in Berlijn met het kruideniersbedrijf van Otto Reichelt. Amp zou daar kunnen werken als decorateur van de winkels en tegelijk als gast studeren aan de Berlijnse Kunstacademie. Berlijn was in die tijd dé stad, waar alles leek te gebeuren, vooral voor zo’n jonge 23-jarige kunstenaar. Hij ontmoette daar al snel zijn toekomstige vrouw Gretchen Weese: hij had n.l. meteen zijn hospita, Frau Arnold, gevraagd om een Mona Lisa-achtig model; haar man wist wel een heel mooi meisje, dat werkte als secretaresse van de rechter in het gerechtsgebouw, waar Herr Arnold conciërge was. Amp was op slag verliefd en vanaf die tijd is hij heen en weer blijven reizen tussen Berlijn en Utrecht.Tussendoor werkte hij nog steeds voor zijn vader en maakte in 1928 prachtige ontwerpen voor Hotel L’ Europe in Utrecht. Van de uitgevoerde wandschilderingen zijn nog foto’s bewaard gebleven en ontwerpen, maar het hotel is helaas afgebrand. Ook werkte hij bij Dirk-Jan van der Laan en had contacten met Jaap Gidding. Hij ontwierp glas-in-loodramen voor Krasnapolsky en decoreerde in theater Tuschinsky. In Berlijn had meneer Tuschinsky, gehuld in een grote bontjas, bij de familie van Gretchen geïnformeerd naar die jonge Nederlandse kunstenaar.

Eindelijk in 1929 kon hij zijn bruid mee naar Nederland nemen, omdat hij vast werk had gekregen bij de Plateelbakkerij Zuid-Holland in Gouda. Veel informatie over Amp in die tijd is gevonden in de inmiddels gebonden briefwisseling tussen hem en zijn geliefde in Berlijn gedurende 1926 en 1929. (“Kleine Liebe ist Grosse Liebe”, brievenboek uitg. 2010. ISBN 978 90 8860 036 4)

 In 2016 was er in Museum Gouda een grote overzichtstentoonstelling van werk van Amp Smit.

In het tijdschrift Vormen uit Vuur nr.231, uitgegeven bij deze tentoonstelling, staat een zeer uitgebreide beschrijving van zijn werk bij Plateelbakkerij Zuid-Holland en de periode daarna, vanaf 1930.

Amp gaat daarna met zijn gezin in Bilthoven wonen en werkt daar tot 1940 als leraar tekenen en schilderen bij hem thuis; portretteert en boetseert de Bilthovense jeugd en verdient bij met o.a. het maken van muurschilderingen. De tijden worden moeilijker en in 1940, vlak voor de oorlog, verhuist hij naar Amsterdam. 

Alle kunstenaars moesten van de Duitse bezetter lid worden van de Nederlandsche Kultuurkamer en voldoen aan strenge controle en censuur. Amp weigerde dit en daarom werkte hij tot 1945 als etaleur en reclameontwerper voor o.a de levensmiddelenfirma Zijlstra. Na de oorlog is hij begonnen met emailleren; hij kreeg les van een vriend, die koperslager was. Dit werd een groot succes en het gezin kon hiervan redelijk rondkomen na de oorlog. De goudverf die hij gebruikte bleek te giftig te zijn om mee te werken in huis. Rond 1948 werd zijn derde kind geboren en kon hij niet meer in de slaapkamer werken, waar ook de wieg stond. Hij heeft daarom een ruim atelier gehuurd en is rond die tijd met grote houtskooltekeningen begonnen. Dat was tevens de periode dat hij moest experimenteren van rechts- naar linkshandig tekenen.

Hij is ook lid geworden van verschillende Amsterdamse Kunstenaarsverenigingen, zoals Arti et Amecitia en St. Lucas om meer met andere kunstenaars in contact te komen. Toen hij eenmaal een eigen atelier had in Amsterdam in de van der Hoopstraat, begon hij ook met grotere olieverfschilderijen. Hij was succesvol en heeft meegedaan aan vele tentoonstellingen, waaronder regelmatig in de zijvleugel van het Stedelijk Museum in Amsterdam. Hij had ook wel eenmanstentoonstellingen en heeft naast olieverfschilderijen honderden aquarellen gemaakt. De mens heeft altijd centraal gestaan in zijn werk. Hij verbeeldde de mensen meestal in alledaagse situaties en bijzondere houdingen. Zijn blik ging later vooral naar binnen en de innerlijke rijkdom, die hij daar vond, zie je direct terug in zijn werk. Tot kort voor zijn overlijden in 1976 heeft hij elke dag gewerkt. Zijn eenvoud was onuitputtelijk!